Stamboom familie Pleijsier
Aantekeningen
Treffers 1 t/m 50 van 744
# | Aantekeningen | Verbonden met |
---|---|---|
1 | Geboorte: Digitale stamboom Den Haag Huwelijk: Akte 444 Serie A, Den Haag, d.d. 14-4-1920 | Gezin: Roos, Cornelis / Schraven, Cornelia Adriana (F1078)
|
2 | 1-02 Doopregisters, Trouwregisters, Begraafregisters Rotterdam (DTB) Inventarisnummer: 134 | Gezin: Reijnolds (Reynolds) (Reyolds), Thomas / Jones, Elizabeth (F00870)
|
3 | Van John Donne de Niet: uit overlevering van mijn achternicht Wil Merx-van Leeuwen, vader van Leeuwen, moeder Johanna Jacoba Clasener begreep ik dat Pieter Glassner een militair was die meekwam met het leger van een Oranje. Zij had gelezen dat hij chirurgijn was, klein van stuk, spitse neus en bleek gelaat. | Glassner, Pieter (I2563)
|
4 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Gezin: Verhaagen, Cees Cornelis Albertus / Pennings, Irene Elisabeth Cornelia (F00069)
|
5 | ( x 1899 - 1919, 1k ) | van Pelt, Leendert (I00619)
|
6 | ( x1862 - 1868, 13k ) | van Pelt, Pieter Gerrit (I00620)
|
7 | ( x1870, 8k) | van Pelt, Jan (I00963)
|
8 | (Copyright 2005, KTRK-TV) | Eek, Lars George (I00019)
|
9 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Berlijn, Voorheen Palm, Edwina Alexandra (I01028)
|
10 | 17 september 2004 in het verpleeghuis De Rietschors de Laatste Sacramenten der Zieken. Afscheid in de Maria Magdalene Kerk te Rijen op 24- september 2004. | Hermans, Maria (I00754)
|
11 | 2) 30 september 1931 met Wilhelm Ludwig Utermark te Bussum, Directeur Kon. Instituut. Geboren 13 februari 1894 te Haarlem. Geen kinderen. Gescheiden 25 oktober 1937 te Bussum. 3) 1 september 1938 te Bussum met Herko Groot. Zoon van Herko Jacob, arts en Cecilia Frederika Hendrina ... Herko was leraar Wis- en Natuurkunde en Cosmografie. Directeur School voor Wijsbegeerte. Geboren 28 mei 1890 te Apeldoorn. Overleden 29 september 1974 te Ede. Hieruit wordt een dochter geboren Marijke Beatrijs Groot op 13 april 1940 te Bussum. Mien is aanvankelijk van beroep pianiste en muziekpedagoge. Opgeleid aan het Koninklijk Conservatorium te -Gravenhage door o.m. Karel Textoren Ulfert Schulz. Zij heeft leerlingen en geeft recitals. Zij komt in aanraking met theosofen. Onder invloed en met steun van de familie Venema vertrekt zij als jonge vrouw naar Californië (Point Loma) waar een theosofische nederzetting is gevestigd. Leert daar Lars Eek kennen en zij trouwen. Korte tijd later wordt Lars zwaar gewond bij een auto ongeluk, aan het stuur van de auto waarin zich ook de theosofische leidsvrouwe Katherine Tingley bevindt, die om het leven komt. Kort nadien gaan Mien en Lars uit elkaar. (Ik kreeg de indruk dat genoemd ongeluk mede daarbij een rol kan hebben gespeeld. (Ego Pleijsier)) Zij keert met haar kind terug naar Nederland (ongeveer 1929) en werkt daar o.m. bij het Internationaal Gerechtshof te -Gravenhage (Vredespaleis) in diverse secretaresse functies. Op 12 december 1930 vestigt zij zich in Laren, Noolseweg 12 waar zij een huis hadden. | Pleijsier, Willemine Caroline (I00017)
|
12 | 3 gld. impost Pernis 25-10-1779 | van Wijngaarden, Martinus Reiniers (Reijnerse )Rijne (I00838)
|
13 | Aaltje Hendriks, na daartoe door haar man "behoorlijk geauthoriseert en gequalificeert" te zijn, verklaart bij notariële acte d.d. 20 februari 1722 haar broer Willem Hendrik Wolf "te constitueeren en volmagtig te maken" om haar erfdeel van de erfenis van haar in de Oost overleden broer Jan Hendrik Wolf "geweesene quartiermeester in diense van de Wel. Ed. Oost-indische Compagnie" te "innen vorderen en ontvangen sodanige portie alshaar comparanten is competerende in het geene" haar broer "bij desselve Compagnie te goeden mogte hebben" (GA Schiedam, ONA inv. 818, p. 45 en 46). | Wolfs, Aeltje Hendricks (I00713)
|
14 | Aangifte Burgelijke stand te Dordrecht No: 467 18-07-1851 | Noordzij, Maria Cornelia (I00972)
|
15 | Adrianus is overleden op zijn 50 jarig huwelijks feest. | van Oerle, Adrianus (I00676)
|
16 | Aerjen (Arie) Ariensz. de Zeeuw, ged. Rijsoord 09-12-1646, won. onder Ridderkerk, n sijn huijsvrouw behelpen haer met de bouwerije tot onderhoudt van drie kinderen beneden de acht jaren in 1680”, ovl. (impost Ridderkerk 22-04-1716), zoon van Arijen Pieters de Zeeuw en Janneken Pieters, huwt Rijsoord 24-02-1669 met Heijltje Pleunen Vinck, ged. Rijsoord 02-12-1640, ovl. (impost Ridderkerk 12-11-1704), dochter van Pleun Jans Vinck(en) en Grietje Dammis. Grietje Ariens de Zeeuw, wed. hertr. Rijsoord 30-03-1725 (impost Ridderkerk 29-03-1725) met Jan Ariensz. Kool, schepen van Rijsoort. Bron: Kwartierstatenboek XIV Maliepaard/Bravenboer. Uitg: Gen.ver. Prometheus, Delft. | Gezin: Arienz.De Zeeuw, Aerjen / Pasman Pleundr .(Vinck), Heiltje (F00283)
|
17 | Afscheid van Mevrouw J.H. Pleijsier-Verbeek Wolthuijs als kosteres van de Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente te 's-Gravenhage op 3 mei 1940 Onder de tonen der orgelmuziek wordt de kosteres binnen geleid in het kerkgebouw, waar de heer Ds Graef spreekt: "Mevrouw Pleijsier, daar heb ik U zooeven hier binnen geleid in deze kerkzaal, die kerkzaal, die nu reeds zoo vele, vele jaren in het centrum van Uw belangstelling stond; het orgel werd bespeeld, dat orgel, dat U duizenden en duizenden malen hebt gehoord. Nu is het echter Uw zoon, die er voor zit, en die tracht de schoonste klanken aan het oude instrument te ontlokken.En Ge hebt bemerkt, dat toen Ge binnen kwaamt, alle aanwezigen van hun zitplaatsen zijn opgestaan als een stille hulde voor U, die al die jaren hier de dienares bent geweest, zoo als ook deze heele avond niets anders eisen niets anders bedoelt te zijn dan een doorloopende hulde aan U, die zoo lang, zoo heel lang hier geweest zijt. Nu is er een commissie benoemd om dezen avond voor te bereiden, en de kerkenraad van deze gemeente is zoo vriendelijk geweest mij te vragen om voorzitter van die commissie te zijn en leiding aan het werk te geven. Ik behoef U wel niet te zeggen, dat ik dat met groot genoegen heb aanvaard, want, nietwaar Mevrouw Pleijsier, ik mag er mij wel op beroemen een van Uw oudste vrienden te zijn die hier aanwezig zijn. Toen in 1904 de vorige koster stierf, werd de Heer Pleijsier benoemd tot zijn opvolger, hij was geen onbekende in onze gemeente, want reeds een tijd te voren had hij vaak als hulp-koster dienst gedaan, maar hij was nog maar nauwelijks aan het werk, of het bleek dat het bestuur een zeer gelukkige keus had gedaan. Kort daarna werd ikzelf tot bestuurder benoemd, iets later werd mijde functie van kerkvoogd toegewezen en als zoodanig ben ik in nauwe aanraking met Uw man gekomen. Ik ben hem toen zeer gaan waarderen als zijnde een bekwaam vakman, een man met veel smaak, die een bepaalde leiding wist te geven, een man tenslotte die in groote mate ons vertrouwen verdiende. Wij hebben heel wat samen overlegd en heel wat samen gedaan. Door den groei der gemeente moest voortdurend ruimte gewonnen worden, om maar een voorbeeld te noemen: een vergrooting werd noodig van de bestuurskamer, en de oplossing werd gevonden dat een van de huizen in de Laan zou worden aangekocht, en de Familie Pleijsier, nu ja, die moest dan maar opgeborgen worden op de bovenkamers. Met U, Mevrouw Pleijsier, ben ik ook al heel gauw in contact gekomen, den weg de trap op naar boven wist ik al gauw te vinden, het kopje koffie smaakte daar altijd even goed, en bovendien: wij hebben veel samen gepraat. Ik heb Uw gezin zien groeien, ik heb U gadegeslagen in Uw werk, en ik heb, ik mag dat nu wel eens uitspreken, altijd veel bewondering gehad voor de wijze, waarop Ge Uw taak in Uw gezin hebt kunnen samenvoegen met Uw werk voor de kerk. Gij hebt hier veel liefs ondervonden, ook veel leed. In dat lief heb ik dikwijls met U mogen deelen. Het is nog niet lang geleden dat ik een brief heb geschreven waarin ik daarvoor verschillende voorbeelden heb genoemd en er op gewezen, hoe goed ik met U en anderen heb samengewerkt. En nu is het einde daarvan aangebroken. Nu gaat U heen. U is op de leeftijd gekomen, zoals men dat noemt, en U is eervol ontslagen. Het is nog geen drie dagen geleden dat U een aller gezelligste avond in mijn huis doorbracht; wij hebben toen vele herinneringen uit vroeger tijden opgehaald, en smakelijk hebben gelachen om allerlei malle en zonderlinge figuren, die zich in den loop der tijden hebben voorgedaan. U hebt toen ook gezegd, dat U het iets weemoedig vond, deze afscheidsavond, en ook wel moeilijk zelfs. Ik kan mij dat levendig voorstellen, want als men werk heeft, en liefde voor dat werk, zooals U met een groote liefde en zeldzame toewijding dat werk heeft gedaan, zoodat het is, zooals Uzelf het uitdrukte, dat U e Ja, zeker, als iemand hard gewerkt heeft, is het moelijk de rust in te gaan. Maar toch zult U met mij moeten instemmen, met mij als ouderen man die al anderhalf jaar ondervinding heeft in het niets-doen, in de taak van het gepensioneerd zijn, zeker, het is moeilijk, maar er staan ook ontzaglijke rijke dingen tegenover, en daarvan is wel een der voornaamste de vrijheid, de vrijheid om over zijn eigen taak te kunnen beschikken, over den eigen tijd. Ik heb U zoo lang gekend, en U is nu zoogenaamd op de leeftijd om gepensioneerd te worden, maar als ik U zoo aanzien, nog altijd even jeugdig, die glimlach gaat nog helemaal niet van Uw gezicht af,en Uw guitige, ik durf niet zeggen ondeugende oogen stralen nog altijdom links en recht knikjes uit te deelen, dan zeg ik: Mevrouw Pleijsier,ik voorspel U nog een heel gelukkigen tijd. U hebt liefhebberijen, en die kunt U nu zooveel als U wilt volgen. U zult wel degelijk het verschil weten tusschen hard werken en met zijn duimen draaien. Dat duimen-draaien komt De commissie, waarover ik zoo juist sprak, heeft zich niet alleen bepaald tot het voorbereiden van dezen avond, zij heeft de vrijheid genomen een beroep te doen op de heele gemeente en haar te vragen een kleine bijdrage te vragen. Ik ben de kassier geweest, ik heb alle antwoorden ontvangen, en ik kan U zeggen: ik heb het druk gehad, maar het was roerend om te zien dat zooveel bedragjes zijn binnen gekomen. Daar onder waren zelfs twee postzegels van vijf cent, vergezeld van een brief van een dame. Als regel leest men den brief van een dame aan een andere vrouw niet voor, en ik zal dat nu ook niet doen, maar daaruit sprak een groote genegenheid voor U. Toen deed zich de vraag voor, wat wij daarmee nu moesten doen, en de beantwoording van die vraag was heel moeilijk, en wij kenden U, en wisten, dat als U dat geld in handen krijgt het misschien een bestemming zou krijgen die U misschien zou voldoen, maar niet met onze bedoeling overeenstemt. Wij zullen hier niet alle namen noemen, maar wel hebben wij de kaartjes van al degenen, die hebben bijgedragen, het zijn er zeven honderd, en die zeven honderd kaartjes zitten in dit album, dat ik U hierbij aanbied, en dat Ge thuis maar eens rustig moet bekijken. Ge zult er prettige uren mee beleven. En nu komt er nog wat. Gij zijt Uw huis gaan inrichten, en zoo hebben wij dan ook met U overlegd, dat een gedeelte van dat geld zou worden gebruikt voor de inrichtingskosten van Uw huis, maar wij wilden U toch ook een blijvend aandenken geven, een speciaal voorwerp, dat U zou blijven spreken van de waardering van Uw kerk, en wij hebben dat gevonden: ik weet, dat U heel veel van Perzisch houdt, en zoo kozen wij voor U een perzischkleed voor Uw huiskamer. En nu heb ik niets meer te zeggen, ik wensch U het beste toe--misschien zal ik in den loop van den avond nog wel iets zeggen, maar voor het oogenblik ben ik uitgepraat." Dan zingt een groep jongeren de Cantate "De Schoonste Feestdag" van Catherina van Rennes (Oma's lievelingslied-AP), in de volgende zetting: Komt allen samen en laat ons probeeren Blij te zijn nu 't afscheid slaat. Wij willen roemen, wij willen eeren Haar, die ons verlaten gaat. "Zij ons verlaten?"--wat een gedachte, Zij blijft met ons, zoo lang zij leeft. Laat ons haar roemen, zeg het met bloemen, Dubbel geeft, wie blijde geeft. Laat ons allen eens bedenken Hoe zij zich aan ons vertoont, Laat ons dan die bloemen schenken Waar voor ons haar beeld in woont. Laat ons herdenken 'n leven, toegewijd en sterk, Laat ons danken Hem, die kracht gaf voor haar werk. Wij zochten geeltjes uit de wei, Wij zochten zoentjes van de Mei, Met volle mandjes, met volle handjes, Brengen wij, o zoo blij, zoentjes van de Mei. Wij plukten blauw vergeet-mij-niet En groote roode rozen, En wieglende pluimen van bloeiend riet, En asters die eventjes blozen, Wij, geurende, zachte reseda, En glanzend witte stellaria. Bloemen vol geuren, bloemen vol kleuren, Bloemen, groot en klein, Allen zult gij welkom zijn, Ja, welkom zijn. Wij zijn er langs velden en tuinen gegaan, De stormwind huilde verwoed, Hij sleurde en slierde de dorrende blaan, En trapte ze onder den voet. De lentebloemen zijn henen, de zomerbloemen verdwenen, De winter gilde zijn groet. Wij zijn naar het altijd groen bosch gegaan, En huilde de stormwind verwoed, En greep hij de krachtigste takken aan, De groene kaarsen, zij bleven staan, En roepen met vroolijken moed: "Laat stormen, laat loeien, laat plassen Te schooner blijven wij wassen, Als alles, wat waar is en goed." Blauwgroene denne, schenk ons Uw twijgen, Opwaarts zij stijgen, waardig en schoon, Zeegnende sparre, leen ons Uw loten, Krachtig ontsproten, een geurenbron. Gij slechts zijt waardig het feest te bekronen, Gij kunt ons toonen het lieflijkste beeld, 't Beeld van een leven, rijk door het streven, Rijk door 't zich geven, rijk en vereeld. Zeegnende sparre, schenk ons Uw loten, Geurig ontsproten, buig voor voor haar voet, Blauwgroene denne, leen ons Uw twijgen, Breng, waar wij zwijgen, naar onzen groet. "Komt, vragen wij op stillen toon Dat Godes liefde bij haar woon." De Heere zeegne en behoede U, De Heer doe Zijn aanschijn over U lichten en geve U vrede. De Heer zal Uwen uitgang en ingang bewaren, Van nu aan tot in alle eeuwigheid. Amen Dan spreekt Ds. Kleijn: "Mevrouw Pleijsier, wij knikken elkaar van avond als van ouds nog eens vriendelijk toe, en U moet wel het gevoel hebben, dat vanavond de dingenop hun kop staan. Want U hebt als kind gezongen in een Cantate, en nooit gedroomd, dat eenmaal deze Cantate ook voor U zouden worden gezonden. Toch is dat gebeurd. U hebt tallooze malen die mooie trouwstoelen hier klaar gezet, en nooit gedacht, dat U daar ook nog eens op een avond als jubilaresse in zoudt zitten, en toch is dat gebeurd. U hebt talloze malen de dominee hooren preken, ook wel vanaf dit podium, maar U hebt nooit gedroomd dat voor U alleen nog eens een dominee op dat podium zou verschijnen, en toch is het gebeurd. U hebt nooit gedacht dat U op dezen leeftijd aan Uw rust zoudt komen, als het aan U was geweest te beslissen zoudt U zijn door gezeild tot U aan die haven was gekomen waaruit geen schip wederkeert--toch is dit niet gebeurd. En daarom zijn wij vanavond buitengewoon blij dat wij van U en vanUw werk afscheid mogen nemen op deze plaats. En nu mag ik een kort woord, want alle verdere woorden moeten kort zijn,tot U zeggen. Dat wordt een beetje moeilijk, want ik heb net zoo'n gevoel als U: daar ligt wat moois, daar ligt ook wat weemoedigs in. En nu praat ik maar uit de herinnering. Daar is een goede herinnering, waar ik iets goeds van mag zeggen, maar meestal is het de taak van een dominee, om iemand niet op zijn deugden, maar op zijn zonden te wijzen. Maar dit is zoo'n rare avond, ook dat gebeurt niet. Dus het gaat hier alleen maar om de deugden, dat is een zeer onchristelijk werk, maar er zijn christenen, die er tegen kunnen, en ik geloof, tot die christenen behoort U. Ik moet een woord zeggen namens de predikanten van deze gemeente, en het kan niet anders, of het is toch een persoonlijk woord, zooals, wanneer Dr. Fetter of Ds. Wiardi Beckman hier stonden, het ook een persoonlijk woord zou zijn geworden, en ik kan dat doen in de overtuiging, dat mijn collega's daar volkomen mee instemmen. En zoo zal het dan niet anders zijn dan een woord van echt dankbare waardering en tegelijkertijd ook van bewondering voor het feit dat U altijd een goed humeur hebt weten te bewaren in den omgang met zulke onpractische, idealistische, vergeetachtige menschen als predikanten wel zijn. En daarom zeg ik U: wij zijn dankbaar, datwij U hier zoo lang mochten hebben. Toen ik hier kwam, waart Gij in deze gemeente wegwijs op een wijze, die eenvoudig eerbiedwekkend was, Gij waart een vraagbaak, die altijd klaar stond, en ook altijd kon helpen een uitweg te vinden. In moeilijkheden een klein telefoontje, en dan wist ik al aan den klank van Uw stem dat er bij mij iets niet in orde was. U had En zoo zou ik telkens kunnen grijpen naar allerlei herinneringen. Ik zal dat niet doen, ik zal alleen dit zeggen: Gij zijt met de gemeente meegegroeid. Zoolang ik deze gemeente ken, en dat is lang zoo lang niet als U,en zeker zoo lang niet als de heer De Graef, maar ik heb toch deze kerk nog gekend met die potkachels, die wanneer wij drie kwartier aan den gang waren in eens een plof gaven, omdat zij ontspanden vanwege de afkoeling.De centrale verwarming is sindsdien gekomen. Gij hebt, en Uw man heeft dat ook gedaan, de dominees opgewacht om zijn fiets in ontvangst te nemen--er zijn auto's gekomen. Ge zijt zoo verstandig geweest om nooit het portier voor een dominee open te doen, noch om de auto aan te nemen maar dat bewijst wel, wat ook al door den voorzitter is gezegd, dat deze kerk langzamerhand meer werd een uitvliegtoren dan een rustige plek, waar men ook nog eens een uur kon werken, omdat heen en weer trekken met de fiets ofde tram niet meer ging. Gij hebt veel zien veranderen hier, maar altijd Ik meen dat toen ik hier kwam deze gemeente nog geen 1700 leden had, maar ik meen me te herinneren dat U die allen kende, behalve de papieren leden, en die kende U bij tijden toch ook. En nu is deze gemeente zoo sterk uitgegroeid dat het bestuur zich vrij vaak met een zekere zorg afvroeg: hoe zit dat nu eigenlijk, van den ochtend tot den avond is zij op de been, vaak werd tot twaalf uur, half een vergaderd, en U zat daar toch met dezelfde blozende kleur, met dezelfde wijze van doen, om ons goeden nacht te wenschen. Met andere woorden: U hebt op onbegrijpelijke wijze, volhardend en toch zonder eenigen druk uit te oefenen aldoor Uw werk gedaan, dat in deze gemeente voorkwam, en ik ben er blij om, dat in den kring van het bestuur het begrip is opgekomen om te zeggen: als zij dan niet wil ophouden, dan zullen wij ervoor zorgen, dat ze kan ophouden, en als dat het geval is, kunnen wij haar ook gebieden op te houden, opdat zij nog van de rust kan genieten, die wij allen haar zoo van harte toewenschen. Daarmee bedoel ik dit. De Heer De Graef zei over Uw werk dat U altijd Uw plaatst wist, ik zou het liever zoo willen zeggen, dat Ge behoort tot degenen, die naast de bekwaamheid tot veel werk altijd een goed grensgevoel hebben, waardoor Ge dit schoone werk kondt volbrengen, zoodat Ge, in het practische leven staande en daarin medewerkende, toch ook de geestelijke zijde van het werk hebt bevorderd, en daarnaast, zonder dat iemand het merkte, toebehoorde aan Uw gezin, waarin de niet altijd even gemakkelijke jongens toch zoo nauw in Uw hart sloot, dat Uw oudste zoon met vreugde met zijn vrienden en vriendinnen vanavond deze Cantate heeft gezongen, dat een andere jongen van U vanmorgen voor de eerste maal een huwelijk heeft verzorgd, en op hem het vertrouwen, dat wij in U stelden, is overgegaan, dat een andere zoon, wiens gedachten vanavond stellig hier zijn, met groote wilskracht en goed werk in de maatschappij heeft kunnen ontwikkelen, en dat Uw jongste zoon, en dat zegt veel, ook vanavond voor U heeft Nu zeg ik niets meer over de verhouding koster-dominee en dominees-koster, dat zijn beruchte verhoudingen, die altijd welkome stof geven voor de kerkdienstenredactie van de NRC, maar wat ik op het oogenblik tot U te zeggen heb is dit: wij hebben niets meer te zeggen over de verhouding tusschen U en de predikanten, het is niet noodig om die nader aan te duiden.Ik wil alleen dit zeggen, dat wij U dankbaar zijn en dat wij hopen, dat U nog menig jaar tegenwoordig zult zijn, jaren, waarin voor U die rijpe levensvrucht tot deel wordt, die verzoening heet, en vrede. Mevrouw Pleijsier, wij knikken nog eens tegen elkaar in deze kerk, en ik geef U een zeer hartelijke hand. Maar vanavond mag men niet met leege handen komen, de dominees vormen een deel van het bestuur, en het bestuur heeft gedacht: zij moet, als zij den dag begint, aan den kerkenraad denken,en daarom heb ik hier voor mij liggen--ik heb het niet uitgepakt, hoewel dat de wensch van sommigen was, maar ik houd van het geheim, een specimen van een ontbijtservies. Thans kan ik U dit geven en van ganscher harte afscheid nemen." Mevrouw Weernink Drost spreekt dan: "Ik meen wel te mogen zeggen, Mevrouw Pleijsier, op welk een prettige wijze de samenwerking van U met het College van Collectanten altijd heeft plaats gehad, en wij hebben gemeend U heel hartelijk dank te moeten zeggen voor alle samenwerking en medewerking, die wij al die jaren van U hebben gehad. Wij hebben ook gemeend U een stoffelijk blijk van waardering te moeten geven, U weet al, waaruit dat stoffelijk blijk bestaat. Maar ik wil U ook nog namens de collectanten danken voor de laatste daad, die Ge voor hen hebt gedaan: een nieuwe bijdrage sturen voor het fonds van de nieuwe kerk. Wij hopen, dat deze daar baat bij zal hebben." Mevrouw A.W. Bruggeman: "Mevrouw Pleijsier, als ik U zoo zie zitten, waar ik U eigenlijk nooit meer zal zien zitten, in het kleine hokje, waar ik U zooveel jaren achtereen aantrof, zelfs reeds in de jaren toen ik als kind catechisante was, vond ik U achter de deur, en ook daarna in de jaren, toen ik gewoon lid van de kerk was, geeft dat iets van weemoed. Toen ben ik hier in verschillende bestuursfuncties werkzaam geweest, en daardoor heb ik U van een heel anderen kant leeren kennen, ik ben dikwijls het kleine deurtje in de Jan Hendrikstraat binnen gekomen, en eigenlijk altijd zag ik Uw vriendelijk gezicht achter het raampje van het kantoor. En zoo heb ik dan in verschillende functies altijd Uw bereidwilligheid bemerkt, en Uw bereidheid om te helpen, waar U helpen kon. En daarom doet het mij genoegen, dat ik vanavond in een van die functies tot U mag spreken, en wel als Voorzitster van Hulp in Nood. Toen U hier als kosteres kwaamt, bestond Hulp in Nood nog niet, want Hulp in Nood bestaat nog maar kort, dat bestaat, naar ik Wanneer er een bazar was, was dikwijls de meest origineele gave voor de bazar, eens zelfs een miniatuur van den bouw van de kerk, van U. Daaruit blijkt wel, dat Ge ook altijd achter het werk voor bazars en dergelijke hebt gestaan, een bewijs ook, hoe Uw hart altijd was om en in en bij de kerk. Maar het voornaamste moet ik werkelijk nog zeggen, en dat is Uw medeleven met de menschen, die bij Hulp in Nood met hun moeilijkheden aankwamen, en dat is misschien wel het voornaamste geweest van alles, wat U voor ons hebt gedaan. Al die menschen, die hier kwamen, kenden U, en er zijner die dikwijls kwamen, en in het groote, wat U voor al die menschen doet, is wel, heel bijzonder, dat U belang in hen bleek te stellen en Uw kamers openstelde voor degenen, die hun leed ter kennis van de commissie brachten. Ik weet, dat zij er dikwijls aan terug dachten wat een heerlijke uren zij met U samen hadden in die kamers achter de kerk, en ik weet, dat U daarin een groot aandeel hebt gehad. En daarom geloof ik, dat ik U mag bedanken uit naam van al degenen, die hier aanklopten. En dan denk ik ook tegelijk nog aan al die kopjes thee, die U voor ons geschonken hebt. Het heeft mij vaak verwonderd, maar wanneer wij ook kwamen, voor een bazar of voor onverschillig wat anders ook, U hadt altijd thee, en ook in de vergaderingen van het dagelijksch bestuur kwam U dikwijls binnenloopen met even een kopje thee of koffie. Nu weten wij, dat een van Uw wenschen was een theepot, en gezien al die kopjes thee, die U voor iedereen geschonken hebt, kreeg dit geschenk voor ons zelfs een symbolische beteekenis. Ik wensch U toe, dat U daaruit nog menig kopje thee zulk kunnen schenken voor Uzelf en voor de leden van Hulp in Nood in Uw eigen huis. Om al deze redenen ben ik erg blij, dat ik hier nu een woordje zeggen mag. Vijf en twintig jaar geleden werd het blaadje Van Maand tot Maand onder mijn administratie gebracht, en altijd heeft U ervoor klaar gestaan. Een Zaterdagavond in de maand zetelde hier de commissie, dat wist U, maar hoe dikwijls is het niet gebeurd, dat ik zei: Mevrouw Pleijsier, nu zit ik met een puzzel, waar ik niet uit kom, en altijd wist U raad, en altijd bracht U het in orde. Hoe dikwijls dat is gebeurd, zal ik maar niet verklappen. Maar ook voor dien, toen ik hier pas kwam en nog een meisje was op de catechisatie met twee vlechten, altijd was U even vriendelijk.En niet alleen dat U altijd klaar stond voor de administratie van het maandblad, maar Uw zorg strekte zich ook uit over de redactie. Nooit kwam deze bijeen, of het koffie- of theewater stond klaar, het zong al in de ketel. En toen wij er in het najaar over gesproken hebben, hoe dat nu moest, of U wel suiker hadt, U weet wel, dat is tegenwoordig het onderwerp va Ja, inderdaad, U had altijd een voorraadje, een voorraadje van vriendelijkheid, van hulpvaardigheid, van goed humeur, en niet alleen, dat U dat voorraadje had, maar U was altijd bereid ons allen daarin te laten deelen, en wij hebben allen van dat voorraadje geprofiteerd. Daarvoor zijn wij U dankbaar, en daarom zullen wij U missen, als U er niet meer is, nu de tijd is gekomen, wat voor een vrouw ook zijn bekoring heeft, dat zij zich heelemaal mag gaan wijden aan haar eigen werk, aan haar eigen dingen. Van Maand tot Maand heeft U een kleine herinnering aan te bieden, ter verfraaiing van Uw huiselijk haard, en ik hoop van harte, dat U er nog langvan moogt genieten." Dan zegt Mejuffrouw Hagedoorn eenige vriendelijke woorden, die helaas door de stenografe niet konden worden verstaan, waarna in de pauze de aanwezigen Mevrouw Pleijsier de hand gaan drukken. Na de pauze is het woord aan de jeugd, die de volgende trioloog uitspreekt: Tot nu toe waren de ouderen aan het woord, Van de Jong Remonstranten werd nog niets gehoord. Wij kozen een minder gebruikelijke manier Om iets te vertellen van Mevrouw Pleijsier. Misschien zult Ge in het begin wat raar zitten kijken, Onze bedoeling zal U echter weldra blijken. I is de inzet van dit dwaze geheel. De letters komen hier zwart op geel. Wat het resultaat zal zijn, ziet U straks aan deze lijn. V is het vraagteken, dat in het programma staat, U zult dra begrijpen wat gebeuren gaat. V is de vraagbaak, die zij voor ons was. Een stem: "Wie preekt er Zondag in de kerk?" Allen: "Vraag het aan de kosteres." "Wie is de secretaris van het Jongerenwerk?" "Waar is de sleutel van het kastje van het koor?" "Wie is er met de suiker van de Ouderenkring vandoor?" Wie moet ons dit alles toch vertellen, Als wij het straks zonder haar moeten stellen? P zijn de preken, zoo veel door haar gehoord, Voortaan kan zij luisteren, door geen zorg gestoord. Zorgen door een zonnestraal, die naar binnen schijnt, Waardoor dan de aandacht tijdelijk verdwijnt. Stil en ongezien vaak trekt zij aan het koord, En men kan weer luisteren naar het gesproken woord. R is de rij van zwarte mannen Die dames uit hun midden bannen. Zij rennen plechtig door de kerk, En maken van hengelen hun Zondags' werk. K is de koffie na de preek, gereed op het juiste uur. Wie verlangt er meer naar, de dominee of het bestuur? De collectanten, dat zijn de beste klanten. Dat geeft voor de koster enorm veel werk. Voordat ieder zijn plaats heeft gevonden Liggen de gangen vol met gewonden. U is de uitgang, waar zes nette heeren Het binnenste van hun hoed naar buiten keeren. De bedoelig is dan, begrijp dat goed, Dat Gij met Uw beurs hetzelfde doet. R is de redding, die Gij voor ons waart, Als wij soms met te veel vaart Dingen wilden doen, die bij nader inzien Beter anders konden worden gedaan, misschien. S is de slang, waar de bijbel van spreekt, En waar Zondags de dominee wel van preekt. Of de slang ja, dan neen, te spreken wist, Is iets wat nog maar steeds wordt betwist. Dit echter is een vulling van het blad, We wisten voor deez' S niet beters dan dat. W is het werkverband, dat steeds geniet van de kamers, die de kerk het biedt. Wij hopen zeer dat ook dit bloeie, Opdat er een krachtig' gemeente uit groeie. U dat bent U, die met vriendlijk gelaat Voor een ieder altijd weer klaar staat, Hetzij binnen of buiten de kerk, Niets was voor U te veel werk. Daarom zullen w'U noode missen, Want zullen we ons niet vaak vergissen In dingen, die U vroeger zoo gemakkelijk deed lijken, Maar die nu erg ingewikkeld blijken? O is het orgel, waar zoonlief op speelt, En waar nu en dan koor of solist bij kweelt. Het piept, het steunt, het zucht en het kraakt Knap is hij, die daar muziek op maakt. R is de regelmaat Waarmee zij je aderlaat, Met dat dubbeltje, weet U wel? Voor elke plaats, die niet is betaald Wordt er een dubbeltje opgehaald. B zijn de baby's, die zij steeds is voorgegaan Wanneer zij hun intrede in de kerk hebben gedaan. Y is het ijs, dat de winter ons bracht, Lang gehoopt, maar niet zoo verwacht. Het bracht alweer veel rompslomp mee, Maar in de behaaglijke kerk was ieder tevree. Wel kwamen er velen, die men anders hier ziet Door gladde straten en dergelijke niet. Wie wel kwam, vond dan ook hier 'T resultaat van de zorgen van Mevrouw Pleijsier. R is de rust, die Ge nu gaat genieten, Dus daarom nu geen tranen vergieten. Een afscheid blijft het, maar alleen van Uw werk, Want wij zien U vast nog vaak in de kerk. M is de moeder van 5 Pleijsieren, Waarvan drie Remonstrant in hart en nieren. Eén is nu koster, één organist, Voor de derde men niets dan het "herderschap" wist. L is het lief en het leed, gedeeld met onze kerk, In de vele jaren van haar onvolprezen werk. Moge in ieders herinnering voort blijven leven Wat Mevrouw Pleijsier, vol toewijding, de kerk heeft gegeven. O is Oudjaar, een heel volle kerk. T is de toga, zorgvuldig door haar geborsteld en ontpluisd, Waarna deze weer tot Zondag in de kast verhuist. W dat is Wim, die nu tracht De orde die zijn moeder bracht Zoo goed hij kan voort te doen leven, Waarvoor hij zich geheel zal geven. S zijn stoelen waarop geen spijkers prijken, Iets, wat ook U zult kunnen bereiken. Wie zes pop per jaar op de giro stort, Maakt, dat hij eigenaar van een zitplaats wordt. Ge haalt het er echter in een jaar vast niet uit, Maar denk dan: de kerk gaat er mede vooruit. L is de leegte, die Gij en wij wel eens zullen merken, Al zult Ge U zeker niet tot nietsdoen beperken. Het huis blijft trekken door familiebanden, De kosterij blijft in Pleijsierige handen, H is de hulde, hier vanavond gebracht, Ik hoop niet, dat U veel nog verwacht, Want enkele letters ontbreken nog maar, Voordat het antwoord is openbaar. E daarvoor een heele hoop erkentelijkheid. Gelukkig, daar zijn we nu alle "e's" mee kwijt. U ziet dus dat de oplossing niet moeilijk was, Ja, zelfs zoo helder als glas. De naam, die U hier voluit ziet staan, Heeft en zal nog veel door Uw herinnering doen gaan. Een kerk zonder dominee is niet veel, Maar een kerk zonder koster is een ord'loos geheel. Maar elke koster is nog geen Mevrouw Pleijsier, En daarom willen wij geven hier Een beeld van wat zij is geweest: Een altijd behulpzaam' en dienende geest. Wij hopen, dat wij hierin zijn geslaagd, En niet te veel van Uw geduld hebben gevraagd. (De letters speldde uit: "Mevrouw Pleijsier-Verbeek Wolthuijs"-AP.) Dan spreekt een der jongeren: "Mevrouw Pleijsier, ik ben een van de drie vraag teekens van het programma, en het woord, dat ik tot U richt, spreek ik namens het werkverband der jonge Remonstranten. Toen ik vanavond hier luisterde naar mijn voorgangers, toen heb ik zoo nu en dan wel op willen springen en zeggen: jammer, dat had ik nu gedacht te zeggen, maar achteraf vind ik het heelemaal niet erg, want ik had het toch niet alles kunnen zeggen. Ik zal nu ook niet probeeren hetzelfde met andere woorden te herhalen, of probeeren een paar annecdotes op te halen, want daarvoor kennen wij elkaar tenslotte, geloof ik, nog niet lang genoeg. Maar er is een ding, dat ik wel zou willen zeggen, en dat is dit, dat wij het allemaal buitengewoon prettig vinden, dat wij hier vanavond de gelegenheid hebben om iets te vertellen van onze waardering en van onze dankbaarheid. En dan zult Ge misschien zeggen: maar ik heb met de jongeren toch nooit zoo veel te maken gehad, dat een dergelijke dankbaarheid zou moeten bestaan. Maar dat is heelemaal niet waar, want wat U voor ons is geweest, dat is samen te vatten in een woord: gastvrouw. En dat is nog niet eens voldoende, want U was meer dan gastvrouw, U was onze voortdurende gastvrouw,of wij nu, nog voordat wij het werkverband waren opgenomen, toen wij op catechisatie waren en in de catechiseerkamers sociëteit hielden, en U laat op moest blijven omdat wij niet weg wilden gaan, of dat wij Zondags in de kerk kwamen, U was altijd weer onze gastvrouw. En zooals elke gastvrouw een sfeer schept, die wij prettig of niet prettig vinden, Uw sfeer was altijd zoo, dat wij het buitengewoon prettig gevonden hebben. Wij hadden dat wel kunnen zeggen, maar dat doe je zoo niet, en als wij het dan nooit gedaan hebben, doen wij het nu, en daarom vinden wij het prettig, dat wij vanavond daartoe in de gelegenheid zijn. Mevrouw Pleijsier, wij willen het vandaag niet bij droge woorden alleen laten, en hier met ledige handen blijven staan, maar het is helaas zoo, dat wanneer onze erkentelijkheid en onze dankbaarheid groot waren, maar van meer dan bescheiden aard zijn onze kasmiddelen, zoodat ons stoffelijk bewijs van waardering wel ver en ver moest achterblijven bij de geestelijke waardering, waarmee wij tot U komen. Toch hoop ik, dat U deze kleinigheid wel zult willen aanvaarden, niet alleen als een blijvende herinnering aan vandaag, maar vooral als een blijvende herinnering aan het werkverband, en de door het werkverband voor U gevoelde dankbaarheid en genegenheid." Dan worden, in den vorm van het ABC verschillende herinneringen naar voren gebracht, die om technische redenen niet te stenografeeren waren en waarvan het manuscript niet te krijgen bleek, waarna eenige kerstliedjes worden gezonden. De heer Carriere spreekt: "Mevrouw Pleijsier, ik mag als laatste van de sprekers een kort woord tot U zeggen. Toen ik den voorzitter van de commissie verzocht heb als laatste spreker te mogen optreden heb ik dat niet gedaan omdat door mij heenging dat velen laatsten de eersten zullen zijn, en ook verbeeldde ik mij niet dat ik dingen zou kunnen zeggen die nog niet gezegd zouden zijn, maar eigenlijk omdat ik het gevoel had dat het laatste woord moest zijn aan Uw gemeente, die vertegenwoordigd wordt door den kerkenraad. Zie, Gij hebt bijna veertig jaar lang die gemeente gediend, velen van deze gemeente hebben ondervonden dat Ge de eigenlijke beteekenis van Uw ambt hier goed begrepen hebt. Het zou egoistisch zijn om over de zonden van de gemeente spreken, en U zult zeker ook veel goeds van de gemeente hebben ondervonden, en wij zijn er van overtuigd, dat ook deze avond daartoe behoort. Maar als Ge veel goeds van de gemeente hebt ondervonden komt dat voor en groot deel door de wijze, waarop Gij die gemeente tegemoet zijt getred Dat woord kan ons, vooral in den tegenwoordigen tijd, ontzettend beklemmen, als wij zien, hoe Christus dagelijks meer gekruisigd wordt, want Christus spreekt hier uit, dat hij deel heeft aan de gemeenschap en dat de minste van zijn broeders tot hem behoort. Als jonge vrouw, in de kracht van Uw leven, zijt ge hier gekomen, met Uw man hebt Ge hier gewerkt, toen zijn gekomen de jaren van leed, die Ge met moed hebt gedragen, en nu, nu behoort Ge bij onze kosterij. Dat is misschien het beste wat wij kunnen zeggen van Uw trouw en werklust en toewijding aan Uw werk. Wij zijn U dankbaar voor wat Gij voor onze gemeente hebt gedaan, en vooral ook voor wat Ge van onze kosterij hebt gemaakt, waardoor het mogelijk was die maatregelen te treffen die noodig zijn geworden nu onze gemeente zoozeer is uitgebreid. Wij willen U daarvoor danken,wij willen U een klein aandenken geven en hope, dat Ge, als Ge om U heen ziet, Ge met evenveel genoegen aan de gemeente zult terugdenken als wij aan Uw werk. Mevrouw Pleijsier, dan is nu het oogenblik van afscheid nemen gekomen, van Uw werk neemt Ge afscheid, Ge legt Uw werk neer, maar Ge blijft een van de onzen, Ge blijft lid van de gemeente, een gezegend lid, dat weet wat het is de gemeente van Christus te mogen dienen. De kerkenraad heeft gemeend niet beter te kunnen doen dan U een vaste zitplaats voor het leven in onze kerk aan te bieden, wij hopen, U heel dikwijls nog, en heel veeljaren in de kerk te kunnen zien, zoodat allen, die U gekend hebben, zeggen: daar zit onze kosteres, zij was een vrouw, die veel vreugde en veel leed heeft gekend, die haar kruis heeft gedragen op een wijze, die wij allen bewonderen, maar tenslotte heeft geweten van de levenskunst, die verstaat dat in menschelijke zwakheid het leven moet worden geleid en het werk voldoed in den geest van Hem, die onze gemeente volgt. Het is mij een groot voorrecht, U deze plaats te mogen overhandigen." Dan spreekt een van de Pleijsieren: "Dat is een onverwachte gast op het podium. Het zou moeilijk zijn, als ik na zooveel sprekers zelf ook nog moest spreken, omdat het gras voor een groot deel voor mijn voeten is weggemaaid, als ik nu nog met mijn inzichten moest komen. Ik zou dat misschien wel willen, maar zal het niet doen, tusschen moeder en zoon bestaat veel, dat niet uit te drukken is. Ik heb hier een andere taak te vervullen, en dat is deze. Iedereen vindt het leuk, thee te schenken, maar er is een groot bezwaar, namelijk dat verschillende melkkannetjes bij de theeschenkerij zoo verschrikkelijk lekten, zoodat men menigmaal dacht: ik wou dat dat ding nu maar eens brak. Maar het kapot te gooien ging toch ook niet. Toen nu mijn moeder evenwel aan de kerkenraad een kleine surprise wilde geven als herinnering aan den tijd, dat zij hier gewerkt heeft, heeft zij eenige melkkannetjes en suikerbakjes laten maken, en wij zouden het erg prettig vinden, als de kerkeraadsvergadering dat zou willen accepteren." Dan spreekt Mevrouw Pleijsier: "Zeer geachte gemeenteleden--zoo zeg ik het deftig, maar zoo bedoel ik het niet. Lieve vrienden, ik ben bepaald bewogen door al Uw belangstelling en de vriendelijke woorden, die vanavond gesproken zijn, al heb ik mij soms afgevraagd, of ik het zelf wel was. Maar ik stel dat alles zeerop prijs. Ik neem nu afscheid van U, van mijn werk, maar niet als lid van de kerk,en ik hoop U allen dikwijls te mogen ontmoeten." Dan spreekt de heer De Graeff: "Dames en Heeren, wij gaan nu sluiten. Wij sluiten hier een avond, een mooien avond, die bedoeld is en ook uitgevallen is als een doorloopende hulde aan een vrouw, die ons allen in al die jaren iets heeft gegeven. Ik zou kunnen zeggen: nu gaan wij dus heen naar ons huis en naar ons werk--U, Mevrouw Pleijsier, gaat naar Uw huis en niet naar Uw werk. En thans wil ik een kleine pleister op die wond leggen. Wij hebben een mooi bedrag bijeen gekregen, en wij willen, dat dat gebruikt wordt voor de inrichting van Uw huis, en nu heb ik iets in mijn zak zitten, dat heel dun is,en daar zit wat in. Ik heb daarmee niet aan het beging van den avond willen komen, maar bewaart U dat nu, en gaat U daarmee Maandag naar het postkantoor in de Appelstraat, dat is dicht bij U in de buurt, en daar kunt Udit bedrag laten overschrijven, hetzij op Uw spaarbankboekje, hetzij op Uw giro. Dit is misschien nog niet het einde, maar de boekhouder heeft het de laatste dagen druk gehad, en alle posten nog niet kunnen afsluiten--het restje wordt U dan sub rosa gegeven." Dan wordt de avond besloten met het gemeenschappelijk zingen van Lied 185, vers 1 en 3: (volgens de liederenbundel is dit Lied 245 - AP) 'k Wil U, o God, mijn dank betalen, U prijzen in mijn avondlied. Het zonlicht moge neder dalen, maar Gij, mijn Licht, begeeft mij niet. Gij woudt mij met Uw gunst omringen, meer dan een vader zorgdet Gij, Gij milde bron van zegeningen: zulk een Ontfermer waar Gij mij. Ik weet, aan Wien ik mij vertrouwe, al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de Rots, waarop ik bouwe; hij faalt niet, die Uw heil verwacht. Eens aan den avond van mijn leven breng ik, van zorg en strijden moe, voor elken dag, mij hier gegeven, U hooger, reiner loflied toe. ~~~ | Verbeek Wolthuijs, Johanna Hendrika (I00014)
|
18 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | van Leeuwen, Simon (I00886)
|
19 | Als een van de getuige was ook Pieter Gerrit van Pelt, oud vier en dertig jaren, schipper, broeder van den Bruidegom. Helaas is het huwelijk later door echtscheiding ontbonden op 29 maart 1894. | Gezin: van Pelt, Kornelis Dirk / van Rhijn, Lydia Adriana (F00241)
|
20 | April 25, 2005, 10:25PM A final moment of glory for 2 vets who died alone By ALLAN TURNER Copyright 2005 Houston Chronicle Carlos Antonio Rios / Chronicle Two veterans, Lincoln Arceneaux and Lars G. Eek, were laid to rest Monday at the Houston National Cemetery. Lincoln Arceneaux and Lars G. Eek probably never met. But Monday morningthe grizzled Navy veterans shared one of life's most intimate rituals: their funeral. In flag-draped coffins positioned end-to-end at the Houston National Cemetery chapel, the men were eulogized as patriots, sailors who respondedto their country's call at a time of need. The room was filled with highschool ROTC cadets and other well-meaning strangers. "The red of our country's flag was made redder still by their heroism," the Veteran of Foreign Wars' Marvin Stearns intoned from the VFW burial ritual. "The white, more stainlessly pure by the motives which impelled them; and, in the starry field of our nation's glorious banner, the blue has been glorified by the service they gave for American ideals." No one really knows if all of that is true. No one seemingly knew much about these men, who were laid to rest through a Dignity Memorial Funeral Providers' program for those without home, money or family. Arceneaux, a World War II sailor, died of emphysema at his McGowen Street home last July 4 at age 78; Eek, who was a Korea-era veteran, died byhis own hand on Feb. 19, his 77th birthday. Unclaimed by relatives at the Harris County morgue, they were the 39th and 40th veterans interred through the burial program in Houston. "There are struggles in life, and things don't always work out the waywe want them to," the Rev. Floyd Perry told those gathered. "But it's wonderful to know that if you serve the country, our country never forgets.That's why we're here today." Rebuilt wrecked boat Those who knew the men best were unaware they had been buried. "Nobody knew Lars too well," said Duke Ducharme, a worker at Best Transportation Services, 3616 Old Spanish Trail, an address Eek listed as his home. Ducharme, who has worked for Best more than two decades, recalled that Eek lived in a travel trailer on the company's lot for most of those years. He earned a living by selling plastic molding of the type used in mobile home construction. Some time back, Ducharme said, Eek bought and repaired a storm-wrecked sailboat. For the last five or six years, Eek livedon the craft at Kemah. "He'd catch fish," Ducharme said, "and give them to the Chinese who rana restaurant. They, in turn, would feed him. He didn't have a hell of alot of money." Eek, who supposedly has relatives in the Houston area, was an inveteratewriter of letters to the editor of the Houston Chronicle. "Politicians are a lot like Johnson grass," he wrote in one advocating term limits. "The longer they stay, the harder it is to uproot them." Ducharme said he frequently transported Eek to the Texas Medical Centerthe old man was loath to pay $10 for parking for treatment of prostate cancer. "He had two or three remissions," Ducharme said. "After it came back thelast time, he said he wasn't going to go through all of that again." La Porte police found Eek's body in his vehicle beneath the Fred Hartmanbridge. A suicide note contended he had no relatives, although employeesat Best Transportation Services recalled he had a daughter and an ex-wife. If Eek dropped out of sight to die alone, Arceneaux faded from sight as his neighbors of 20 years watched. "I think Mr. Arceneaux worked for the city of Houston," recalled Evelyn Green, who lives a few houses down from Arceneaux's old frame bungalow at3235 McGowen. "He's been sick the last four or five years. Something waswrong with his feet; he couldn't walk very good." Green said she often brought holiday meals to Arceneaux, who lived alonealthough he was thought to have at least one daughter. Green worried about his health as he grew increasingly feeble. "I thought he should go to a nursing home, but he didn't want to go," she said. Other neighbors recalled the old man sitting on his front stoop, usuallyalone. "He had a sense of humor. He was a cool dude," said Patrick Wiley, a painter hired to maintain the rental property. "Are they just burying that old man?" Green added. "He died months ago." 21-gun salute and taps Lynda Greene, chairwoman of the committee that selects veterans for freefunerals through the Dignity Memorial program, said she was not aware the men had homes. But while the program primarily is meant to bury the "true homeless," italso can assist with "the severely indigent and forgotten." Both men, whose honorable service records qualified them for burial at the national cemetery, would have received pauper's burials at county expense had Dignity Memorial not intervened, she said. As it was, Arceneaux and Eek had their final moment of glory. There was a 21-gun salute. And taps. And the 23rd Psalm. And identical wreaths of red and white carnations standing at the headof their plain metal coffins. _______________________________________________________________________________ As part of the Dignity Memorial Homeless Veterans Burial Program, a military service was held for Lars Eek and Lincoln Arceneaux at the Houston National Cemetery. Eek served with the US Navy from 1948 to1955. Arceneauxwas a World War II veteran. Officials say Monday's services are a way to say thank you and show respect to veterans who might otherwise be forgotten. The military graveside services included Taps, a flag presentation and a21-gun salute. | Eek, Lars George (I00019)
|
21 | Begraven in familiegraf te Kapelle | Peeters, Anna Catharina (I00997)
|
22 | Bernhard de Vries [bernhard.de.vries@zonnet.nl] Ik met mijn neef Riny van Pelt, die ik pas sinds eind verleden ken via mijn zoektocht, in het Gemeentearchief in Schiedam geweest. Daar hebben wij een aantal actes gecopieërd waaronder een huwelijksacte van onze overgrootvader Kornelis Dirk van Pelt die trouwde met Lydia Adriana van Rhijn. Ik zal u een stukje uitdeze acte (No. 46) doorgeven: Op heden den zevenentwintigsten Mei achttien-honderd-vierenzeventig, zijn voor ons ondergeteekende, Ambtenaar van den Burgelijken Stand te SCHIEDAM, in het Huis der Gemeente verschenen, ten einde een Huwelijk aan te gaan: Kornelis Dirk van Pelt, oud twintig jaren, sigarenmaker, geboren teVlaardingen, wonende alhier, minderjarige zoon van Leendert van Pelt, brandersknecht en van Anthonia Bosschaart, zonder beroep, beiden wonende alhier en Lydia Adriana van Rhijn, oud drie en twintig jaren, zonder beroep, geboren en wonende alhier, meerderjarige dochter van Johannes van Rhijn, brandersknecht en van Neeltje van Pelt, zonder beroep, beiden wonende alhier. Als een van de getuige was ook Pieter Gerrit van Pelt, oud vier en dertig jaren, schipper, broeder van den Bruidegom. Helaas is het huwelijk later door echtscheiding ontbonden op 29 maart 1894. Het blijkt dus dat uit het huwelijk nog een kind is geboren, namelijk Kornelis Dirk van Pelt. Deze Kornelis Dirk van Pelt heeft later een zoon gekregen Leendert van Pelt geboren op 28 september 1874, dit is één van mijn grootvaders. Ik heb hem zelf nooit gekend, omdat hij in de tweede wereldoorlog is overleden. Met vriendelijke groeten, Bernhard de Vries | van Pelt, Kornelis Dirk (I00621)
|
23 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Eek, Barbara (I00569)
|
24 | Betreffende geboorte: van 27-10-1624 tot 01-01-1629 is er een hiaat in het doopboek van Rijsoord; het is niet onmogelijk dat er in die periode nog een kind is gedoopt. Belijdenis Rijsoord: 26-08-1622 | Huijgen, Nelleken (I00061)
|
25 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Huge, Mirjam (I00864)
|
26 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Huge, Mark (I00863)
|
27 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Huge, Niels (I00865)
|
28 | Bij overlijden wonende te Raam | van der Velden, Maartje (I00626)
|
29 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Carns, Margaret Woods (I00761)
|
30 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Ekland, Trevor Allan (I00577)
|
31 | Cornelis Ariensz. Leenheer, jm. ged. H.I. Ambacht op 12 augustus 1691, jonge man kerkelijk onder Rijsoord ui juris” (= onafhankelijk, om zondertoestemming van de ouders te mogen trouwen), boer, tr. Rijsoord 08- 04-1735 (otr. Ridderkerk en Rijsoord, zij 3 gulden impost betaald te Ridderkerk) met Maaike Fransse Pleizier, (zij geassisteerd met haar stiefvader Jan Kool, schepen van Rijsoord), jonge dochter wonende te Ridderkerk, kerkelijk onder Rijsoord, ged. te Rijsoord 15 juni 1710, dochter van Frans Fransz. Pleijsier en Grietje Ariensdr. de Zeeuw. Bron: De oudere generaties van de families Leenheer op de eilanden IJsselmonde en de Hoeksche Waard, J. Slijkerman, Eigen beheer Rotterdam 1983. | Leenheer, Cornelis Ariens (I00855)
|
32 | Daniel Isaacks en Neeltje Floren sijn vrouw met attestatie op Rijsoort 05-04-1681. Bron: J. Versluijs, Lidmaten te Ridderkerk. Kerkarch. Rerk, no. 4. Uit dit huwelijk: 1. IJzak Danielsz. IJzak Danielsz. Metzelaer met attestatie van Rijsoort 06-10-1718. Bron: Lidmaten te Ridderkerk. Kerkarch. Rerk no. 4a. | Gezin: Metselaar, Daniel IJackse / Plaisier, Nellichje Florisse (F00168)
|
33 | De erfgenamen van Arij Leenderts Snoo en Maria Dammis Cranenburg, beidenzaliger, ovl. te Oost-Barendrecht, verkopen op 20-05-1715 aan Daniël Ysaks, mr. metselaar te Ridderkerk een huis en melioratie van dijkerf staande en gelegen aan de Waaldijk genaamd e Nol” onder Oost-Barendrecht voor 300 gld. gereedgeld en nog een schuldbrief van 275 gld. makende samende gehele koopsom. De zelfde dag bekent Daniël Ysaks mr. metselaar 275 gld. schuldig te zijn aan de erfgenamen van Arij Leenderts Snoo en Maria Dammis Cranenburg. Bron: Alg.Rijksarch. -Gravenhage, ora Oost-Barendrecht inv.nr. 10, akte 20-05-1715. Boek: Ons Voorgeslacht 1999, blz. 345, art. A.B. Maliepaard. | Metselaar, Daniel IJackse (I00392)
|
34 | De erfgenamen van Arij Leenderts Snoo en Maria Dammis Cranenburg, beidenzaliger, ovl. te Oost-Barendrecht, verkopen op 20-05-1715 aan Daniël Ysaks, mr. metselaer te Ridderkerk een huis en melioratie van dijkerf staande en gelegen aan de Waaldijk genaamd e Nol” onder Oost-Barendrecht voor 300 gld. gereedgeld en nog een schuldbrief van 275 gld. makende samende gehele koopsom. De zelfde dag bekent Danël Ysaks mr. metselaar 275 gld. schuldig te zijn aan de erfgenamen van Arij Leenderts Snoo en MariaDammis Cranenburg. Bronen: ARA, ora Oost-Barendrecht inv.nr. 10, akte 20-05-1715. Ons Voorgeslacht 1999, blz. 345, art. A.B. Maliepaard. | Metselaar, Daniel IJackse (I00392)
|
35 | De in dienstname als koster ging tussen twee kandidaten. Na een tweede gesprek met de kerkenraad en de echtgenote van Johannes is uiteindelijk met een stemming van 6 tegen 4 gekozen voor Johannes. De voorzitter vande kerkenraad vond de andere kandidaat te bedeesd, maar achtte zijn echtgenote meer geschikt voor het werk dan de vrouw van Johannes. Hij vond dat zij teveel damesallures vertoonde. (Johanna was voor dat zij huwde met Johannes gouvernante) De secretaris kon uit eigen ervaring spreken dat haar niets teveel was en dat de kerkgangers haar aangenamer zullen vinden, een vrouw te zien die zich gemakkelijker "weet voor te doen". -------(Een opmerking welke typisch is voor de Remonstrantse leden, "vooral beter voor doen dan je bent". (J.Pleijsier 29-3-46))------- __________________________________________________________________ Johannes had als hobby kunstschilderen. Hij heeft diverse aquarellen en voor zover bekend één groot schilderij nagelaten, welke enkele in bezit van de familie zijn. | Pleijsier, Johannes (I00013)
|
36 | De uitvaartdienst is gehouden op 26 april om 12:15 uur in de St.Josephkerk, St Josephstraat te Dongen. | Weterings, Louisa Johanna Maria (I00563)
|
37 | Dienst, voorafgaande aan de crematie van Willem Carel Pleijsier 17 mei 1990 ~~~ Mijn horizon blijft met God vervuld.? Deze spreuk hing ingelijst aan de muur van de kamer in Dekkersduin waar Carel Pleijsier de laatste maanden van zijn leven woonde. In die kamer heb ik, als predikante van het verzorgingshuis, hem leren kennen. Benieuwd heb ik hem eens gevraagd wat die woorden: Mijn horizon blijft met God vervuld? voor hem betekenden. Hij vertelde dat het een belangrijke spreuk in zijn leven was geworden. Ik denk dat ik de kracht, die die woorden voor hem hadden, kan verduidelijken door U een psalm te laten horen. In de psalm kijkt een enkeling zorgelijk uit naar hulp. Vanwaar moet die komen? Vraagt zij zich af. De tekst van de spreuk: zijn horizon blijft op God gericht? is het antwoord op die vraag. Het is psalm 121: Ik hef op naar de bergen mijn ogen: Vanwaar zal mij komen de hulp: De hulp komt mij van de Heer, Die gemaakt heeft hemel en aarde. Hij laat niet wankelen Uw voet, Niet sluimeren zal Uw behoeder. Zie, niet sluimert, niet slaapt De behoeder van Israël. De heer, hij is Uw behoeder. De Heer is schaduw voor U Aan Uw rechterzijde. Bij dag zal de zon U niet steken, Noch de maan in de nacht. De Heer zal U behoeden voor alle kwaad, Behoeden wil hij Uw ziel. Hij behoedt Uw uitgaan en Uw ingaan Van thans tot in eeuwigheid. Ik denk dat Mijnheer Pleijsier, net als de enkeling van de psalm, vaak met zorg naar hulp heeft uitgekeken en zich afgevraagd waar die vandaan moest komen. Hij vond dat zijn leven erg moeilijk was geweest. Hij had veel ellende meegemaakt. Mensen hadden hem lastig gevonden en hij vond zelf ook wel dat hij een moeilijke vent was geweest. Vaak was hij somber. Hij was altijd eenzaam geweest. Op dat droevige turen, dat vragen waar hulp vandaan moet komen, geeft inde psalm de enkeling zichzelf het antwoord: en hulp komt mij van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft?. De ingelijste woorden aan de muur geven denk ik hetzelfde antwoord: Mijn horizon blijft van God vervuld.? Dat God er voor hem was, was voor hem een zekerheid. Maar over de wijze waarop over God gesproken kan worden, dacht hij veel na. Hij hield niet van lege gebaren en van lege woorden. Ik vond het prettig om bij hem te zijn wanneer hij, aarzelend, sprak over wat voor hem waarheid was.In de korte tijd dat ik hem heb leren kennen ben ik op hem gesteld geraakt. De waarheid inzake geloven heeft niemand in pacht, zei hij. God is vindbaar in iedere kerk. Voor hem was God zo nabij dat hij hem kon benoemen met haast kinderlijke namen, de goede heiland, de vader van wie wij allen kinderen zijn. Voor hem kwam van die Heer de hulp in moeilijke momenten. Van wie gesproken wordt als de vader van alle mensen. En van wie in de psalm gezegd wordt dat hij ons uitgaan en ons ingaan behoedt, van nu tot in eeuwigheid. Dat betekend dat God ons eeuwig behoeden zal, ook in de dood, dat een mens ook na de dood nog veilig is bij God. Hoe, en waar, dat weet ik niet. Dat weet niemand. Maar omdat ik geloof dat God sterker is dan de dood, geloof ik dat God nog bij Carel Pleijsier is, dat hij veilig is in de handen van God. Een maand geleden, op paasmorgen in de kerkdienst in Dekkersduin, bespeelde Mijnheer Pleijsier het orgel. Zijn spel was voor veel mensen uit ons huis onvergetelijk. Toen ik voor de dienst met hem overlegde welke liederen hij zou spelen, bespraken we de tekst van het paaslied: Wees gegroet, gij eersteling der dagen.? In het derde couplet van dit lied gaat het over de opstanding van gestorven mensen. De dichter van dit lied schrijft over het opstaan op de grote morgen: elk een dag der ruste zal dat wezen, als we onsterfelijk knielen voor Gods altaar.? Mijnheer Pleijsier zei deze dag niet als een dag van rust, maar als een dag van vreugde te verwachten. En zo wijzigde hij de tekst van het lied,dat ik U tot slot wil laten horen: In Uw hoede zijn wij wel geborgen, En schoon eerlang oog ons breek Open gaat het op de grote morgen Na deezaardse lijdensweek. Welk een dag der vreugde zal dat wezen Als onsterfelijk, uit de dood verrezen, Knielen voor Uw dank altaar! Amen, Jezus, maak het waar! Laten we bidden; ik wil U voorstellen om straks samen het Onze Vader uitte spreken. Heer onze God, U geeft aan mensen het leven En U neemt het weer tot U. Voor ons is het verborgen In het duister van de dood, Maar wij vertrouwen Dat U het, eenmaal vernieuwd, Aan het licht zult brengen. Zie ons aan en hoor ons, Nu wij hier bijeen zijn Omdat onze levensgezel : Willem Carel Pleijsier Van ons is heengegaan Dank U voor wat hij voor ons heeft betekend. Neem al onze bedroefdheid en schrik Op in Uw vrede. Berg al onze gedachten Over de gestorvene en onszelf In de kennis van Uw welbehagen. Leer ons te bedenken Dat ook wij moeten sterven. En laat ons, zolang wij leven, Dankbaar zijn in de hoop die niet Beschaamd wordt. Zo bidden wij U: Onze Vader, die in de hemelen zijt Uw naam worde geheiligd Uw Koninkrijk komen Uw wil geschiede gelijk in de hemel alsook op de aarde Geef ons heden ons dagelijks brood En vergeef ons onze schulden Gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. En leid ons niet in verzoeking Maar verlos ons van de bozen Want van U is het Koninkrijk, en de kracht, En de heerlijkheid Tot in eeuwigheid. Amen | Pleijsier, Willem Carel (I00024)
|
38 | Diverse aanvullende gegevens van Peter van Pelt | van Pelt, Kornelis Dirk (I00621)
|
39 | dochter van Aerjen Arienz. de Zeeuw en Heiltje Pasman Pleundr. (Vinck). Enige genealogische gegevens over de schoonfamilie van Frans Floris: Aerjen (Arie) Ariensz. de Zeeuw, ged. Rijsoord 09-12-1646, won. onder Ridderkerk, n sijn huijsvrouw behelpen haer met de bouwerije tot onderhoudt van drie kinderen beneden de acht jaren in 1680”, ovl. (impost Ridderkerk 22-04-1716), zoon van Arijen Pieters de Zeeuw en Janneken Pieters, huwt Rijsoord 24-02-1669 met Heijltje Pleunen Vinck, ged. Rijsoord 02-12-1640, ovl. (impost Ridderkerk 12-11-1704), dochter van Pleun Jans Vinck(en) en Grietje Dammis. Grietje Ariens de Zeeuw, wed. hertr. Rijsoord 30-03-1725 (impost Ridderkerk 29-03-1725) met Jan Ariensz. Kool, schepen van Rijsoort. Bron: Kwartierstatenboek XIV Maliepaard/Bravenboer. Uitg: Gen.ver. Prometheus, Delft. ***** Huijgh Fransz. Plaisier Herkomst: Rijsoort, Rang: Matroos, Einde verbintenis: Gerepatrieerd Plaats einde verbintenis: Schip, Bestemming: Batavia Schip: Slot van Kapelle, Uitreis: 03-05-1718, Aankomst: 24-11-1718 VOC-kamer: Rotterdam. Bron: DASnr. 2346, Invent. nr. 14136, Reisnr. 1. | Gezin: Plaisier, Frans Florisse / de Zeeuw, Grietje Ariens (F00164)
|
40 | Dochter van Ego Pleijsier en Jeanne Hannaart. | de Grooth, Gesina Marina (I00517)
|
41 | Ego is op 29-04-2005 bijgezet in het "Familiegraf van Joh. Pleijsier en Zn" op begraafplaats Nieuw Eykenduynen, Kamperfoeliestraat 2a, 2563bKJ Den Haag. Grafnummer II-1717. _____________________________________________________________________ Tekst van Johanna Hendrika Pleijsier voorgelezen op de begrafenis door Wouter: Kinderen van één Vader zijn wij allemaal. Lieve Nan en familieleden: Een warme groet uit Amerika aan jullie allen. Het spijt me zo dat ik niet aanwezig kan zijn. Ofschoon Ego's overlijden de laatste dagen wel werd verwacht, komt de dood altijd onverwachts. Als vijand of als vriend, en zijn we nimmer voorbereid. In het algemeen is het heengaan voor vele mensen een verlossing van moeilijkheden of van een lijdensweg. Overlijden is trouwens een mooi woord: óver het lijden heen zijn. Wij kunnen allemaal dankbaar zijn dat Ego nu óver het lijden heen is en de weg naar het Licht heeft gevonden. Toen ik Ego een tijd geleden had gebeld in de Eshoeve, kwam hij aan de telefoon en konden we elkaar dag zeggen. Ik vertelde wie ik was en zei hij: "ach Anneke," ik zei hem dat ik van hem hield, en hij zei: "ik ook." Mijn eeuwige dank gaat uit naar Ego, die na het overlijden van mijn vader, zijn broer, de rol op zich nam mijn 2e vader te worden. Een taak die hij goed verstond. Hij stond mij altijd bij als ik vragen had, en goede raad moest hebben. Speciaal toen ik geld wilde beleggen, en later met het kopen van een huis. Ego en Nan interesse in mijn leven en die van mijn kinderen en kleinkinderen, zal ik altijd waarderen. We hadden, en Nan we hebben een speciale band met elkaar. Ik kan mij nog herinneren als klein meisje zijnde, dat Ego orgel speelde voor begrafenissen op Nieuw Eykenduinen. Mijn vader was begrafenis ondernemer en mocht ik mee. Ik zat dan bij Ego bij het orgel, op de grond, want anders zouden de mensen mij zien in de kapel. Na afloop, als we op mijn vader moesten wachten, liepen we de begraafplaats over. Ego vertelde mij dan, dat kinderen die stout waren en later werden begraven, hun handen dan boven het graf uit zouden uitkomen. Ik kan mij nog de paniek daarvan herinneren. Oom Carel maakte daar vlug een einde aan. Hij liep met mij langs de graven, om toch maar duidelijk te maken dat er nergens handen uitstaken. Wat een geluk! Onze ontmoetingen en tochtjes die we maakten, als ik in Nederland was, zijn ook niet te vergeten. Vooral mijn verblijf bij Ego en Nan thuis, en dan de heerlijke diners en poffertjes die we aten. In het jaar 2002 maakten Nan, Ego en ik een tocht naar "Keukenhof." Het was toen al te merken dat er wat met Ego aan de hand was. Maar hij en Nan genoten van de tocht daar naar toe. When we have done all the work we were sent to earth to do, We are allowed to shed our body, which imprisons our soul Like a cocoon encloses the future butterfly. And when the time is right, we can let go of it and we will Be free of pain, free of fears and worries free as a very Beautiful butterfly, returning Home to God.? Lieve Nan, ik wens jou en je familie veel sterkte toe in de komende dagen. Weet dat ik van je hou, en je spoedig zal zien. Wat de toekomst brengen moge Mij geleidt des Heeren hand Moedig sla ik dus de ogen Naar het onbekende land Leer mij volgen zonder vragen Vader, wat Gij doet is goed Leer mij slechts het heden dragen Met een rustig kalmen moed. Waar de weg mij brengen moge, Aan des Vaders trouwe hand Loop ik met gesloten ogen | Pleijsier, Ego (I00026)
|
42 | Enige genealogische gegevens over de schoonfamilie van Arij Fransen: Huijgh Jacobs Legerwerf, ged. Rijsoord 16-12-1640, ovl. Ridderkerk 30-05-1709, zoon van Jacob Teunis Lagerwerf (Leegerwerf) en Barbertje Willems,otr. Rijsoord 10-07-1688, tr. Rijsoord 25-07- 1688 met Geertie Dammis Kranenburg, ged. Heerjansdam okt. 1656, ovl. Ridderkerk 22-08-1720 en begraven te Rijsoord, dochter van Dammis Teunis (Thonis) Kranenburg en Pleuntje Cornelisse. Bron: OV 1999, blz. 344, art. A.B. Maliepaard. In 1680: acob Teunisse Leegerwerf en sijn huijsvrouw hebben drie kinderen boven de 10 jaeren, behelpen haer met de landtbouwerije en een dienstboden”. Bron: Ridderkerk in de Gouden Eeuw, Uitg. Stichting Oud Ridderkerk, 1988. | Leger(n)werf, Pleuntje Huijghe (I00839)
|
43 | Enige genealogische gegevens over de schoonfamilie van Floris Fransen: Cornelis Ariens, ged. Rijsoord 16-12-1601, ovl. na 19-02-1645, huwt Rijsoord 11-05-1631 met Neeltie Ariens ged. Rijsoord 12-02-1606, ovl. na 19-02-1645. Pietertje Cornelis (dan wed. van Floris Fransen) huwt Rijsoord 04-04-1677 met Cornelis Pleunen Velthoen. Bron: Kwartierstatenboek XIV, Maliepaard/Bravenboer. Uitg: Gen.ver. Prometheus, Delft. | Gezin: Plaisier, Floris Fransen / van der Houck, Pietertje Cornelisdochter (F00034)
|
44 | Enige genealogische gegevens over de schoonfamilie van François Florisz.: Hugo Jorisz. Huijgen, van Ridderkerk, huwt 1e Ridderkerk 01-05-1583 met Maritge Jan s, huwt 2e Ridderkerk dec. 1593 (ondertr. Rijsoord 21-11-1593) met Jan neke Pleunendr., van Ridderkerk; zij huwde 1e Rijsoord 21-08-1588 (ondertr. Ridderkerk 31-07-1588) met Cornelis Adriaensz., van Ridderkerk, won. aan de Drogendijk. Janneke Pleunendr. huwt 3e met Jan Jacobsz. Bron: Kwartierstatenboek XIV, Maliepaard/Bravenboer. Uitg: Gen.ver. Prometheus, Delft. Testament bij notaris Nicolaas Vogel Adriaansz. 16-03-1627: Jan Jacobsz. en zijn vrouw Jannetgen Ploenen, wonende onder het ambacht van Ryderkerck benoemen elkaar tot universeel erfgenaam met legaten aan haar voordochter Nelletgen Huijgen, vrouw van Frans Florisz. (Plaisier), secretaris van Rijsoort, en hun dochters Grietgen Jan sdr., Swaentgen Jan sdr., vrouw van Leendert Arienz. (Slickerveer) en Jaepgen Jan sdr., vrouwvan Pieter Lenertsz. Bron: Gem. Arch. Rotterdam, ONA, invent.nr: 156, aktenr: 62, blz. 131. Nelleken Huygen hertrouwt 27-03-1639 met Willem Jansen, j.m. afk. "omtrent 04-07-1639. Rechtzaak over geld. De wed. van Frans Floris in Rijsoord eiseres, contra: Gijsbrecht Cornelis, smid in de Lind. (Groote of Kleine Lind). Bron: Baljuw en Hoge Vierschaar Zuid-Holland, inv.nr. 140, 4-7-1639, fol. 366v. Dank: Dhr. A.B. Maliepaard, Ridderkerk. Een akte van 13-12-1664 beschrijft het erfhuis van Willem Jansen en Nellitie Huygen, een echtpaar gewoond hebbende en overleden aan de rogendijck” onder Ridderkerk. Bron: Alg. Rijksarch. Den Haag, ora Rijsoord en Strevelshoek inv. nr. 17. Akte 13-12-1664. Boek: O.V. juni 2002, blz. 242. | Gezin: Plaisier, Françoijs Florisz. / Huijgen, Nelleken (F00035)
|
45 | Enige genealogische gegevens over de schoonfamilie van Huigh Fransz.: Leendert (Lenaert) Pieterz. Hupse(n), j.m. van IJsselmonde, gemenelandsmolenaar, verrichtte voor de dijkgraaf het op- en afhangen van de zeilenop de nieuwe molen in 1653, huwt 1e Ridderkerk 25-10-1626 met Ariaentje Cornelis, huwt 2e Rijsoord 11-04-1632 (ondertr. Ridderkerk 21-03-1632) met Marijcken (Marichjen) Ariensdr., j.d. van Ridderkerk, In 1680: ijnde een oude vrouw van omtent tachtigh jaeren, behelpt haer met spinnen”. Bron: Kwartierstatenboek XIV, Maliepaard/Bravenboer. Uitg: Gen.ver. Prometheus, Delft. | Leenderts Hupse, Trijntje (I00386)
|
46 | Enige genealogische gegevens over de schoonfamilie van Willem Franse: Jan Gerritsz. Pee, schipper, marktschipper, won. aan de Oostendam, lidmaat H.I.Ambacht 15-03-1690, zoon van Gerrit Jansz. Pee, schipper aan de Oostendam en Maria (Marijken) Rebussen, tr. voor 27-11-1695 met Mary (Maria, Marijke) Cornelisdr. van der Sluys, ged. H.I.Ambacht 17-12-1673, lidmaat H.I.Ambacht 23-12-1690, won. met haar man als lidmaat aan de Oostendam 27-03-1725, nog vermeld als lidmaat in 1732, ovl. na 1732, dochter van Cornelis Herbertsz. de Jonge alias van der Sluys en Mayken (Maarigien) Ariensdr. Pauw. Bron: OV 2002, blz. 304, art. K.J. Slijkerman. Jan Gerritse de Pee en Marijge Cornelisse van der Sluys, echtelieden wonende aan de Oostendam, maakten op 14-11-1729 een testament op de langstlevende. Deze moest hun minderjarige kinderen Marijtje en Gerrit Janse de Pee 600 gld. met uitzet uitreiken, hetgeen de meerderjarige kinderen Cornelis en Berber Janse de Pee reeds hadden ontvangen. De twee zonen (Gerriten Cornelis) zouden elk de helft van de grote en kleine schuiten met toebehoren in het bezit krijgen. De langstlevende der echtelieden zou voogd zijn en na diens overlijden hun zoon Cornelis en behuwd-zoon Willem France Plaisier. Zij plaatsten hun handmerkje. Bronnen: ARA, ona H.I.Ambacht, inv.nr. 4852, fol. 140 ev. OV 2002, blz. 305, art. K.J. Slijkerman. Uit dit huwelijk: 1. Frans Willems ged. Rijsoord op zondag 25-01-1722 A06-L 2. Maria Willems ged. Rijsoord op zaterdag 30-10-1723 A06-M 3. Grietje Willems ged. Rijsoord op woensdag 24-04-1726 A06-N 4. Pieternella Willems ged. Rijsoord op zondag 14-11-1728 A06-O 5. Adriaantje Willems ged. Ridderkerk op zondag 19-08-1731 6. Jan Willems ged. Rijsoord op zondag 01-03-1733 A06-P 7. Adriaantje Willems ged. Ridderkerk op zondag 01-07-1736 8. Heiltje Willems ged. Ridderkerk op zondag 01-07-1736 9. Adriaantje Willems ged. Ridderkerk op maandag 29-07-1737 10. Adriaantje Willems ged. Rijsoord op zondag 04-01-1739 A06-Q 11. Floris Willems ged. Rijsoord op zondag 04-01-1739 A06-R | Gezin: Pleizier, Plaeijsier, Pleijsier, Willem Franse / de Pee, Barbera Janse (F00285)
|
47 | Enige genealogische gegevens over Jan Gerritsz. Pee, schipper, marktschipper, won. aan de Oostendam, lidmaat H.I.Ambacht 15-03-1690, zoon van Gerrit Jansz. Pee, schipper aan de Oostendam en Maria (Marijken) Rebussen, tr. voor 27-11-1695 met Mary (Maria, Marijke) Cornelisdr. van der Sluys, ged. H.I.Ambacht 17-12-1673, lidmaat H.I.Ambacht 23-12-1690, won. met haar man als lidmaat aan de Oostendam 27-03-1725, nog vermeld als lidmaatin 1732, ovl. na 1732, dochter van Cornelis Herbertsz. de Jonge alias van der Sluys en Mayken (Maarigien) Ariensdr. Pauw. Bron: OV 2002, blz. 304, art. K.J. Slijkerman. Jan Gerritse de Pee en Marijge Cornelisse van der Sluys, echtelieden wonende aan de Oostendam, maakten op 14-11-1729 een testament op de langstlevende. Deze moest hun minderjarige kinderen Marijtje en Gerrit Janse de Pee 600 gld. met uitzet uitreiken, hetgeen de meerderjarige kinderen Cornelis en Berber Janse de Pee reeds hadden ontvangen. De twee zonen (Gerriten Cornelis) zouden elk de helft van de grote en kleine schuiten met toebehoren in het bezit krijgen. De langstlevende der echtelieden zou voogd zijn en na diens overlijden hun zoon Cornelis en behuwd-zoon Willem France Plaisier. Zij plaatsten hun handmerkje. Bronnen: ARA, ona H.I.Ambacht, inv.nr. 4852, fol. 140 ev. OV 2002, blz. 305, art. K.J. Slijkerman. | Gezin: de Pee, Jan Gerrtisz. / van der Sluys, Mary Cornelisdr. (F00296)
|
48 | Enige genealogische gegevens over Leendert Bastiaensz. Nug(h)teren, ged.Ridderkerk 07-04-1680, testeert H.I.Ambacht 1727, ovl. (impost Ridderkerk 10-05-1754), bgrv. Rijsoord, zoon van Bastiaen Jansz. Nug(h)teren en Lijsbet Leenderts Hupse, otr. Rijsoord 23-02-1704 (impost Ridderkerk 23-02-1704) met Teuntje Aertsdr. Visscher, ged. Heerjansdam 10-03-1677, ovl. (impost Ridderkerk 29-01-1754), dochter van Aert Jansz. (Visscher) en Maeijke Jansdr. Bron: Kwartierstatenboek XIV, Uitg: Gen. ver. Prometheus, Delft. Op 19-02-1741 is Heijltje Franse Plaisier te Kijfhoek doopgetuige van Maijke, d.v. Aart Ledertse Nugteren en Grietje Pleune van der Linde. | Gezin: Nug(h)teren, Leendert Bastiaanse / Visscher, Teuntje Aertsdr. (F00299)
|
49 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Carns, Anna Grace Michelle (I00500)
|
50 | Tenminste nog een levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven, login voor alle gegevens. | Carns, Caroline Sophia (I00906)
|